Krukifix

Ik ben Simson, dichterrichter
maar dan na de verzuiling
barhanger, krukvervuiling
ik snuif en braak coke, tequila
kaal van chemo, met Delilah
zit ik zo weer aan het bier
God wordt niet geprezen hier

Ik ben Simson, werkschuwe slaaf
aangeslagen door ter kennisgevingen,
aanmaningen en rekeningen
in naam van de koning openstaand:
uw toekomst, eer de volgende maand

Ik ben Simson, maar niet meer lang
Ik val uiteen van samenhang

Drie van de Vier

Of bij verzoek van deze hooggeleerde
de evenknie van de geamputeerde
met het nummertje drie punt veertien
bij de balie komen kan

En uit de rolstoel dan heel vlug mag
tekenen op de stippellijn
dat het goed is verzekerd te zijn
door dit revalidatieplan

Dan is het zo geregeld dat
hij muzikaal op huis kan gaan
het is immers gegarandeerd
dat hij kan fluiten naar een baan

Nachtwacht

De hel is een leeg perron
en er wacht altijd maar één
pas over zes uur schijnt de zon
en gaan de treinen heen

en weer, ze rijden zacht maar door
en bij het wachten duttend dachten

de oosterlingen stil aan grachten,
kil de nachten en ze lachten
oh er gaat een nachttrein ja
zo ver zo ver zo lang nog niet

Oh ik preek van Derrida
Ik zie ik zie wat jij niet ziet

Cliché

Jezelf aftrekken op werk
Houden van je verloofde
Missionaris

Lachen als de baas lacht
Het winkelcentrum met een
machinegeweer

Een mening over immigratie
Onbeperkte spareribs
Managerstermen

Hallelujah afzeiken
Niet zingen maar praten
Leonard Cohen

Adoptie uit Cambodia
Een mooi kindje maar
geen dialect

Waar staan de flitsers
Rij met aanhangwagen
honderdveertig

Alchemisten die zilver maken
Een brandstapel voor anorexia
Elegantie

Arthurs ronde tafel
aangehaald als voorbeeld
in een IKEA

Huilen van vreugde
Een kind borstvoeden
Gelukkig zijn

Klaar zijn voor alles
De huisarts verbazen
Een testfout

Sterf aan kanker
in de vierde akte
Einde verhaal

Eenzaamheid

Er is eenzaamheid
in het moment van stilte
tussen passieloze
zwijgende seks

In het autoalarm dat
door de regen
door de nacht schalt

Eenzaamheid leeft bij een schoenwinkel
aan de Amsterdamsestraatweg
met drugs over zijn gezicht geschreven
voorbijgangers aan de bijbel denken laat
en na vijf minuten vergeten is

Eenzaamheid is in het gekras
van het skateboard
van een twintigjarig vaderfiguur
alleen op de straat met god
en de inkt op zijn arm

Er is eenzaamheid dat zich verschuilt
achter de leugens van een bankier
en of hij moet overwerken

Hij komt langs op begrafenissen
en blijft voor de koffie
en cake en daarna
en plakt en zuigt
en drinkt en vergeet

Eenzaamheid ligt dagen in bed
denkt dat hij op vakantie is
klemt een fles tussen zijn lippen
klemt een kruik tussen zijn benen

Er is eenzaamheid in de ogen
van een eenmans-vuurpeleton
dat deur tot deur gaat voor God
maar nooit écht gebeden heeft

In het carillon dat klingelt uur op uur
terwijl kinderen elkaar plagen
in tuinen vol rozen en wespen
terwijl de tijd tikkertje speelt

En ze zingen
Pak me dan
Als je kan

We zijn

We waken met een koppijn
die slaat als een geboorte op ons hoofd
waar niets meer wordt verdoofd
Zo wordt ons onze zin beroofd
totdat we grof en zeer vilein
opstaan in het ochtendgloren
opdat we zijn zoals we horen
Opdat we zijn zoals we zijn

We wrijven over onze muggenbulten en denken
aan de beurzen en de banken
aan wie ons brood toch is te danken
en of we nog moeten tanken
— We moeten Unicef nog schenken
en nog even aan de dood

De krant eindigt met een blije noot
Een column: een goede bekende
die lacht enkel om ellende
nee, die man, die wordt nooit groot

En als we dan naar buiten gaan
doen we misschien een poncho aan
want de regen komt eraan
Of een dikke winterjas en grote tas
omdat het koud is waar we heen gaan
want er ligt zout op de trambaan

Of we slaan een dagje over en gaan volledig naakt
zodat de buurvrouw zeer verrast een grappig kreetje slaakt
Of in driedelig pak of rokkostuum en een wandelstok
dan doen we alsof we iemand anders zijn
We nemen eens een gok

En als de zon schijnt lopen alle gekken met ons mee
want we wandelen langs de psycholoog
en daar gaan we aan de thee
en dan praten we over hoelang we al zo zijn
en we laten dan wat tranen
en we veinzen dan wat pijn

en vervolgens gaat de stoet dan naar de binnenstad
aldaar we dan vertellen dat we geen cake hebben gehad
en dat revolutie haast wel onvermijdelijk zal blijken
want de leiding lijkt zich in haar functie te verkijken
en dat zowaar God genadig is en wij twee op het kleine pad
Hij ons wel verlossen zal en anders zwaait er wat

Zodat al snel de hoofden van het regime op spiesen prijken
terwijl de straatvegers zich ontdoen van de vele lijken
lacht de burgerij schuldbewust en kiest een nieuwe koning
en er is vreugd in elk paleis en feest in elke woning

En in het zonlicht gaan we dan op weg naar het lycea
Daar lachen we om een symposium want god men maakt wat mee
maar in een nis staan drie geleerden gezamenlijk verdeeld
te discussiëren over Panta Rhei en wat men daarmee wilt
En na een daverend aplaus voor een toespraak over Galilee
draait de wereld weer om ons en beweegt de rest tóch mee

Als het dan gaat schemeren zitten we in een bruin café
waar geplaagde geesten rustig van een versnapering genieten
En na het avondmaal zullen we weer onze zorgen weggieten
want hoewel we in de ochtend opstonden met witte wijn
is het leven ons wat schuldig en kan het nooit zo klote zijn
“Schenk ons nog een rode port, gij barman-cherubijn”

we drinken tot we voelen, tot we s ’nachts niet kunnen woelen
we drinken en we praten en we leven en we haten en
we hinken in de straten en we lopen in de gaten op
de weg als het gaat schemeren van huis naar het bruin café
Daar kent niemand onze wegen niet: ze drinken met ons mee

morgen ontwaken we met een koppijn die slaat als een geboorte op ons hoofd
en met valse herinneringen over welke vrouw we echt bekoren
Zo wordt ons onze zin beroofd, opstaand in het ochtendgloren
Opdat we zijn zoals we horen
Opdat we zijn zoals we zijn

Verzameldrang

Jij bent zo iemand die altijd verspreid is over duizend-en-één ervaringen. Ik blijf je verzamelen. Stukje bij beetje, probeer ik vat op je te krijgen, je te grijpen.

 
Ik vind een eerste stukje van je in een foto van 126 jaar oud. In de ogen van een overleden zakenman vang ik een schittering op. Een glimp van jou, meen ik. Een tweede fractie kom ik tegen in een krullende letter L: handgeschreven, ergens gevonden achteraf in een archief op een vergeeld stukje papier, dat ik eigenlijk alleen met handschoentjes aan mag aanraken. Dan opeens vind ik je in de natuur. Een voetafdruk op een spoor verdorde bladeren: ik weet zeker dat jij het was. Of ik hoor je, in het gezucht van een houten krot waar de wind steeds meer grip op begint te krijgen. Soms kom ik je tegen in andere mensen. In het uiterste hoekje van een glimlach van een ex-collega, of in de manier waarop een blond plukje haar de nek van het meisje tegenover me in de trein streelt. En heel af en toe vind ik je dichtbij mezelf. Dan lig ik in bed, net wakker, en meen ik de geur te ruiken die bij jou hoort. Of ik zie je vorm met mijn ogen dicht, als er op een warme zomerdag een lange schaduw valt op mijn gesloten oogleden. Maar dit gevoel vervliegt altijd snel. Je bent overal, maar nooit echt bij mij.

Groene heuvels, wolkenvelden

Hooggebogen eikenbomen
‘k loop te dromen s’avonds laat

Almithra vraagt mij te leren
voor ik haar mooie stad verlaat

Ik loop dan door naar hoge heuvels
op weg dan ook — naar haar Glencoe

De regen tracht me in te halen
en de duivel evenzo

De wolken komen, gaan dan weer
en ik loop fjord na fjord

Ik loop te dromen meer na meer
en meer kom ik tekort