In fluistering gezapig gaan
lichten die hebben afgedaan
Bruisend door de stad alleen
op zoek gegaan in bruinig veen
Haar rode haar dat langzaam lokt
en plukkend naast mijn kussen ligt
zo in de nacht mijn wereld schokt
knus liplezend naast haar gezicht
Ze spreekt haar liederlijkheid zacht
met ogen trillend als ik wacht
op zinderend zoenen – zuiver ook
Ik til haar om me heen die nacht
Petrarca bralt zijn jammerklacht
en zij verdwijnt dan in de rook