Hoe ze in dageraad gedijend
zo in zonlicht traag ontluikt
Ze door sneeuwvlokken overladen
zich in schijnsel lief laat baden
als dryade teder vrijend
en als vrucht zo zoetig ruikt
Daar, bekoorlijk onverwoordbaar
ga ik machteloos teloor – haar
bruine lok die voor haar oog zakt
leidt mij dansend in een wals
Dan breek ik van buiten binnen
laat me zacht zwevend beminnen
Zing zoetjes zinnen zo abstract
en breng me dwalend naar je hals