Freeks bed staat onder een raam dat uitkijkt op een reeks Utrechtse achtertuinen, omlijst door de lelijke achterkanten van statige gevelpanden. Elke herfst klimt een man ochtenden aaneen op een van die stenen coulissen en timmert aan zijn dak. Hij gebruikt geen touw, ladder, of enige vorm van zekering. Freek voelt zich pas veilig na twintig minuten mobielstaren op de wc. Hij hoopt eens de man te horen gillen. Freek zit soms in volle cafés te kijken naar zijn trillende handen. Hij maakt zich zorgen over Oeganda, klimaatverandering en Thierry Baudet. Freek zou een lege aansteker willen zijn. Hij zou tussen straatstenen willen overblijven na elk feestje en na enkele dagen opgeruimd en gerecycled te worden. Naarmate het dichter bij tien uur is wordt Freek altijd een beetje nerveus omdat de winkel gaat sluiten en hij niet zeker is of hij genoeg drank thuis heeft om de ochtend te halen. Freek is bang dat hij ontmaskerd zal worden. Freeks kont zweet en hij herinnert zich dat toen hij jonger was fantaseerde over een wereld waarin iedereen boven de zestien abrupt verdwenen zou zijn. Hoe hij met zijn vrienden zou regeren over de paar straten tussen zijn huis en de middelbare school en iedereen naar hem zou kijken als nieuwe leider van de post-adultalistische wereld. Hij hield hiermee op toen hij zijn eigen bestaan in zulke situaties steeds minder kon verantwoorden. Freek denkt echter nog vaak dat de wereld beter zou zijn met minder mensen. Niet dat hij mensen dood wil of een matig politiek verantwoorde mening heeft over eugenetica, maar Freek heeft soms het gevoel dat als er niet zeven miljard mensen op de aarde zouden krielen hij een stuk origineler uit de hoek zou komen. Misschien was hij een bittere jonge man.
– Freek on a leash